Ik zag hoe ze keek. Zag het vuur in haar ogen weerspiegelen. Afgrijzen tekende zich af om haar mond. Ze staarde naar het meisje naast haar en ik staarde naar haar. Ik kon mijn ogen niet van haar afhouden.
We zagen hoe alles brandde en hoe machteloos we allebei waren. Ze zag hoe haar vriendinnetje vlam vatte en hoe iedereen probeerde, tevergeefs. En ik stond daar. Hoe kwam ik daar? Ik zag de vlammen, ik voelde de hitte en in die seconde besloot ik het. Dit is geen plek voor een meisje zo klein. En ik griste haar daar weg. Twee seconden die alles op scherp zetten. Twee seconden die mijn leven voorgoed veranderde. En het hare.
In de bus moest ik het hem vertellen. Ik kon toch niet opeens met een peuter aan mijn arm binnenkomen? Een smsje vooraf was wel het minste dat ik doen kon. Maar wat te zeggen? Dag lief, ik kom zo thuis. En gefeliciteerd, we hebben een kind? Ik moest hem laten weten dat ik niet in gevaar was, dat de aanslag wel in mijn buurt was maar dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. De houdbaarheid van het bericht zou ik op een minuut zetten. Een minuut om te lezen dat hij vader is geworden en daarna zou het bericht zichzelf vernietigen. Vader geworden. Eindelijk.
In de bus stond het nieuws op hard. Er was een aanslag gepleegd op een bus met vluchtelingen. Er waren wat doden en gewonden en er werden mensen vermist. Er zou een lijst gepubliceerd worden. Maar wie zou hen kennen, zou hen missen? Hier nog niemand. De nieuwe nederlanders waren nog vooral van plek naar plek verplaatst. Niets kunnen opbouwen, geen anker in deze grond. Ik dacht dat ik wel zou opvallen met zo’n meisje in mijn armen. Ik drukte haar steviger tegen mijn borst. Ze maakte geen geluid en keek me niet aan. Niemand lette op mij. Hij had nog niet geantwoord.
Ik overwoog gewoon weg te gaan. Een nieuw bestaan op te bouwen met haar. Mijn benen leken een eigen mening te hebben en mijn hart wilde maar 1 ding: samen met hem haar zien opgroeien. De bushalte was op tien minuten lopen van ons huis. De kleine kon ik gewoon tillen. Hoe dichter tegen mij aan hoe veiliger. Iedere stap maakte me vastberadener. Het kloppen van mijn hart werd met de meter minder. Het was niet meer een optie, het was een feit.
Het rode dak van ons huisje komt in zicht. We hadden een laag hekje om onze tuin gezet. Je kon er zo overheen stappen maar toch gaf het een fijn gevoel. Onze tuin stond vol met bloemen en bomen. Eigenlijk moesten we er een plan op los laten en het niet de wildernis laten zijn die het was. We hadden ooit een naamkaartje naast de bel maar die was vorig jaar zomaar van z’n plek gevallen. Nu was er alleen nog residu. De bel was van messing en had veel krullen. Ik twijfelde even of ik hem zou indrukken maar dat was natuurlijk gekkigheid. Ik had gewoon een sleutel en zou hem ook nu gebruiken.
Wat zou ze er van vinden, haar nieuwe huis? Ik had opgeruimd als ik had geweten dat ik met een peuter aan mijn hand thuis zou komen. Ook had ik iets anders aangetrokken. Een zachte trui en niet dit harde pak. Had ik hem niet ook moeten vertellen iets vaderlijks aan te trekken? Had hij wel iets vaderlijks? Ze hing nog steeds stil in mijn armen en had nog geen kik gegeven. Rust, dat zou haar goed doen en na een beetje warmte zal ze vanzelf van me gaan houden.
De deur piept als ik hem open. Het staat al maanden bovenaan zijn todo-lijstje om de deuren eens te olien. Natuurlijk ligt hij nu op de bank een beetje te gamen. Soms wilde ik dat ik een actieve man was getrouwd met smetvrees. Heerlijk lijkt me dat, altijd een schoon huis! Zeker nu we een peuter over de vloer hebben lijkt het me onontbeerlijk om een schoon en geolied huis te hebben. Morgen meteen maar even een schoonmaakster regelen. Nu moet het wel. Ik kan niet een carriere, een kind en ook nog eens een goede huisvrouw zijn. Er wordt teveel van mij verwacht. Sowieso vind ik de druk op vrouwen zoveel hoger dan die er op mannen ligt. Gelukkig heb ik mijn figuur weten te behouden, ondanks dat ik een kleine rond heb lopen. Veel vrouwen doen mij dat niet na!
“Wij zijn thuis!”
Er komt niet eens een grom van de bank. Hij zit zeker met zijn hoofdtelefoon op en natuurlijk staat alles weer op standje “asociaal hard”. Het is niet te geloven dat ik dit alles nog pik. Geen greintje verantwoordelijkheidsgevoel zit er in die man. Hoe hij zich zo op kan stellen terwijl hij weet dat wij ieder moment kunnen thuiskomen.
Charlotte kijkt wat bevreemd om zich heen. Ik hang haar jas aan een haakje terwijl ik haar vertel dat een kinderkapstok morgen meteen geregeld gaat worden. Onder haar jas zet ik haar schoentjes. Is dat niet waar iedereen naar verlangt, de blik van die mini stappers in de hal? Een streep zonlicht verlicht de kinderjas. Het is goed zo.
Charlotte is een prima naam. Ik denk dat ik het afkort tot Lotte, of lotje. Ze is immers nu nog zo klein, misschien nog te klein om zo’n grote naam op haar schouders te dragen. Vanavond zal ik haar voorlezen en haar vertellen waarom ik de naam gekozen heb.
Voordat ik de leeftijd had om een kind te krijgen bezwoer ik mijn eerste dochter Kiki te noemen. Nu het zover is en ik in de ogen van mijn meisje kijk zie ik heel duidelijk dat Kiki niet past. Zij is een echte Lotte, Charlotte. Als ze straks 25 is zal ze blij zijn met de naam. Hij zal prijken op haar visitiekaartje en op het naamkaartje dat haar mooie mantelpakje beschadigd. Haar lange haar valt in een slag over haar schouders terwijl ze bedenkt dat ze mij nog even bellen moet. We bellen iedere dag, soms 2, soms wel 3 keer. Ze verteld me alles en ik volg haar stem, haar woorden. Ademloos.
“Lotte wil wat drinken”. Hij kijkt verstoord op van zijn spel als hij mij in de woonkamer ziet staan. Ik zie schrik in zijn ogen. Hoe kan hij nu dit smsje niet gelezen hebben? Hoe kan hij de hele aanslag gemist hebben? Zijn wereld is me een raadsel met de donkere grijstinten op zijn scherm. Het kan niet anders dan dat ze ook in zijn hoofd zitten. Het lijkt me totaal niet gezond om je vrije tijd maar achter zo’n computer door te brengen. Spelletjes spelen is iets voor kinderen en dat is hij helemaal niet meer. Hij is al vader van een peuter maar dat lijkt hem helemaal niet te raken. Hij gaat gewoon door met zijn leven alsof er niets gebeurd is. “Drinken, maak jij dat even, ik moet plassen.”
De wc mag ook wel een keer schoongemaakt worden. Echt schoon bedoel ik. Met die kleine handjes in huis moet er nu eenmaal overal veel beter op gelet worden en hygiene is daar een belangrijk onderdeel van. Zou er nog wel diksap in huis zijn? Als ik er niet bovenop zit gaat er helemaal niets goed in dit huishouden. Hij mag wel blij met mij zijn, zonder mij had hij helemaal niets.
“Heeft Lotte al wat te drinken gehad?” hij zit wezenloos naar haar te kijken terwijl hij nog steeds op de bank zit. Tot nu toe heeft hij geen woord gezegd. Typisch. Ik doe het zelf wel weer. Het wordt water want ik zie geen diksap staan. Puur water is natuurlijk ook veel gezonder en Lotte vindt het niet erg om alleen water te drinken. Ze is een erg flexibel meisje. Ik heb geluk gehad hoor, met zo’n meegaand kind maar het is natuurlijk ook dankzij mijn opvoeding dat ze zich zo prettig opsteld. Als ik de kinderen van anderen soms zie dan vraag ik me toch echt af of er tegenwoordig niet meer opgevoed wordt.
Nu voel ik dat zijn gestaar zich naar mij heeft verplaatst. Heeft hij iets gezegd wat ik heb gemist? Ik acht de kans klein maar voor de zekerheid vraag ik hem. “Zei je wat?”
Er beweegt niet veel aan hem. Bovendien kan het niet iets nuttigs zijn wat hij te zeggen heeft. Het verbaasd me dat hij opstaat. “Mia” hoeveel gezucht en gesteun hij in mijn naam kan leggen is werkelijk waar knap te noemen. “Waar ben je mee bezig?” Er volgen meer woorden. Over niet snappen, niet begrijpen en meer van hetzelfde. Ondertussen maak ik een grote mok thee voor mijzelf. Hij zou het toch niet begrijpen. Sowieso is eens onderzocht dat mannen heel erg achterlopen op vrouwen. Ik denk dat dat hier aan de hand is. Hij loopt in zijn ontwikkeling duidelijk achter op mij. Natuurlijk is hij daar weer extreem in. Of zou ik zoveel voor lopen? Misschien is dat het wel. Sophietje staat nog steeds midden in de kamer. Lotte, ik bedoel Lotte. Sophietje, dat is haar knuffel. Een grote blauwe beer met een regenboog op de buik. Gisteren zag ik ‘m nog staan in de etalage van de speelgoedwinkel.
De deur slaat dicht en we zijn met z’n tweeen. Lotte schrikt van het geluid en kijkt nu angstig om zich heen. Als ik haar blik volg schaam ik me voor de situatie waarin ik haar gebracht heb. De stoelen moeten al lang eens opnieuw bekleed worden. De bank mag wel eens met zo’n stoommachine schoongemaakt worden en op de tafel zitten kringen. Mijn gordijnen zijn al zo oud dat het opvalt en de vloerbedekking was ooit beige maar is nu gevlekt-bruin. Alles in de woonkamer is in een bruine tint. Heel aards vond ik toen. Nu vind ik het niet zo vrolijk en eigenlijk ook niet passen voor de fase waarin we zitten. Misschien moeten we iets met primaire kleuren gaan doen. Dan kan Lotte daar meteen mee kennismaken.